Internationaal verdrag tegen de aanwerving, het inzetten, de financiering en de opleiding van huurlingen
Detail
- Plaats: New York
- Aangenomen: 04-12-1989
- Inwerkingtreding: 20-10-2001
In België
- Ratificatie: 31-05-2002
- Inwerkingtreding: 30-06-2002
- Ondertekening: 01-01-1970
- Publicatie: 17-10-2002
- Geen voorbehoud of verklaring
De Algemene Vergadering van de Verenigde Naties aanvaardde dit verdrag op 4 december 1989 door resolutie 44/34. Twee vroegere instrumenten met betrekking tot huurlingen waren hierbij van belang: artikel 47 van het Eerste Aanvullende Protocol van 1977 bij de Verdragen van Genève, en het Verdrag inzake de eliminatie van het huurlingenschap in Afrika dat op 3 juli 1977 door de Organisatie voor Afrikaanse Eenheid werd aanvaard. Het initiatief voor het verdrag ging uit van derdewereldlanden, gesteund door de toenmalige socialistische staten.
De definitie van huurlingen steunt op artikel 47 van het Eerste Aanvullende Protocol, maar gaat verder omdat dit niet enkel in gewapende conflicten van toepassing is, maar ook in ‘alle andere omstandigheden’.
De verdragstekst
De Staten die partij zijn bij dit Verdrag,
Opnieuw bevestigend de doelstellingen en de beginselen gehuldigd in het Handvest van de Verenigde Naties en in de Verklaring betreffende de beginselen van het internationaal recht welke verband houden met de vriendschappelijke betrekkingen en de samenwerking tussen de Staten, overeenkomstig het Handvest van de Verenigde Naties;
Wetend dat huurlingen worden aangeworven, ingezet, gefinancierd en opgeleid voor activiteiten die de beginselen van het internationaal recht, zoals de soevereine gelijkheid, de politieke onafhankelijkheid en de territoriale integriteit van de Staten alsmede de zelfbeschikking van de volkeren schenden;
Bevestigend dat de aanwerving, het inzetten, de financiering en de opleiding van huurlingen moeten worden beschouwd als misdrijven waarover alle Staten hun ernstige bezorgdheid uiten en dat iedere persoon die enig van die misdrijven heeft gepleegd, voor de rechtbank moet worden gedaagd of worden uitgeleverd;
Ervan overtuigd dat het noodzakelijk is de internationale samenwerking tussen de Staten te ontwikkelen en op te voeren teneinde dergelijke misdrijven te voorkomen, te vervolgen en te straffen;
Bezorgd over de ongeoorloofde nieuwe internationale activiteiten welke drugssmokkelaars en huurlingen verbinden bij het plegen van gewelddaden die de grondwettelijke orde van de Staten ondermijnen;
Eveneens ervan overtuigd dat de goedkeuring van een verdrag tegen de aanwerving, het inzetten, de financiering en de opleiding van huurlingen zou bijdragen tot de uitbanning van bedoelde laakbare activiteiten en bijgevolg tot de eerbiediging van de doelstellingen en de beginselen gehuldigd in het Handvest van de Verenigde Naties;
Zich ervan bewust dat de aangelegenheden die niet door een dergelijk verdrag zijn geregeld, onderworpen blijven aan de regels en de beginselen van het internationaal recht,
Zijn overeengekomen als volgt:
Artikel 1 - Definitie
Voor de toepassing van dit Verdrag,
Wordt onder het woord "huurling" verstaan, iedere persoon diein eigen land of in een vreemd land speciaal wordt aangeworven om te strijden in een gewapend conflict;
aan de vijandelijkheden deelneemt hoofdzakelijk met het oog op het verkrijgen van persoonlijk voordeel en aan wie daadwerkelijk, door of namens een partij in het conflict, een materiële vergoeding is beloofd welke aanzienlijk hoger ligt dan die beloofd of betaald aan strijders met een soortgelijke rang of functie in de strijdkrachten van die partij;
noch onderdaan is van een partij in het conflict, noch verblijft op het grondgebied gecontroleerd door een partij in het conflict;
geen lid is van de strijdkrachten van een van de partijen in het conflict; en
niet door een andere Staat dan een partij in het conflict met een officiële opdracht is belast in de hoedanigheid van lid van de strijdkrachten van bedoelde Staat.
Wordt onder het woord "huurling" tevens verstaan, in iedere andere situatie, iedere persoon die:in eigen land of in een vreemd land speciaal wordt aangeworven om deel te nemen aan een door overleg tot stand gekomen gewelddaad die ertoe strekt:een regering omver te werpen of op enige andere wijze de grondwettelijke orde van een Staat te schenden, of
de territoriale integriteit van een Staat te schenden;
aan een dergelijke daad deelneemt hoofdzakelijk met het oog op het verkrijgen van aanzienlijk persoonlijk voordeel en die ertoe wordt aangezet te handelen door de belofte of de betaling van een materiële vergoeding;
geen onderdaan is van, noch verblijft op het grondgebied van de Staat waartegen de daad is gericht;
niet door een Staat met een officiële opdracht is belast; en
geen lid is van de strijdkrachten van de Staat op het grondgebied waarvan de daad heeft plaatsgehad.
Artikel 2 - Aanwerving, inzet, financiering en opleiding
Hij die huurlingen, in de zin van Artikel 1 van dit Verdrag, aanwerft, inzet, financiert of opleidt, pleegt een misdrijf in de zin van dit Verdrag.
Artikel 3 - Planning en deelname
Een huurling, in de zin van Artikel 1 van dit Verdrag, die rechtstreeks deelneemt aan, naar gelang van het geval, vijandelijkheden of aan een door overleg tot stand gekomen gewelddaad, pleegt een misdrijf in de zin van dit Verdrag.
Geen bepaling van dit Artikel beperkt het toepassingsgebied van Artikel 4 van dit Verdrag.
Artikel 4 - Uitvoering en medeplichtigheid
Pleegt een misdrijf hij die:
- een van de misdrijven omschreven in dit Verdrag poogt te plegen;
- de medeplichtige wordt van een persoon die een van de misdrijven omschreven in dit Verdrag pleegt of poogt te plegen.
Artikel 5 - Algemene verplichtingen
De Verdragsluitende Staten verbinden zich ertoe geen huurlingen aan te werven, in te zetten, te financieren of op te leiden en alle activiteiten van die aard te verbieden, overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag.
De Verdragsluitende Staten verbinden zich ertoe geen huurlingen aan te werven, in te zetten, te financieren of op te leiden teneinde zich te verzetten tegen de legitieme uitoefening van het onvervreemdbare recht van de volkeren op zelfbeschikking, zoals dat in het internationale recht is erkend, alsmede, conform het internationale recht, de gepaste maatregelen te nemen om de aanwerving, het inzetten, de financiering en de opleiding van huurlingen te dien einde te voorkomen.
Zij straffen de in dit Verdrag omschreven misdrijven met gepaste straffen, waarbij rekening wordt gehouden met de ernst van bedoelde misdrijven.
Artikel 6 - Preventieve maatregelen
De Verdragsluitende Staten werken samen ter voorkoming van de in dit Verdrag omschreven misdrijven, inzonderheid:
- door het nemen van alle mogelijke maatregelen teneinde de voorbereiding op hun grondgebied te voorkomen van die misdrijven welke zouden moeten worden gepleegd op of buiten hun grondgebied, daaronder begrepen de maatregelen die ertoe strekken de illegale activiteiten te verbieden van individuen, groepen of organisaties die dergelijke misdrijven aanmoedigen, beramen, organiseren of begaan;
- door het coördineren van de bestuurlijke en van de andere maatregelen die ertoe strekken het plegen van die misdrijven te voorkomen.
Artikel 7 - Toepassingsmaatregelen
De Verdragsluitende Staten werken samen door de maatregelen te nemen welke noodzakelijk zijn voor de toepassing van dit Verdrag.
Artikel 8 - Informatie-uitwisseling
Iedere Verdragsluitende Staat die redenen heeft om aan te nemen dat een van de misdrijven omschreven in dit Verdrag werd, wordt of zal worden gepleegd, stelt overeenkomstig het bepaalde in het nationale recht, de betrokken Verdragsluitende Staten rechtstreeks of door toedoen van de Secretaris-generaal van de Organisatie van de Verenigde Naties in kennis van alle relevante inlichtingen zodra hij daarover beschikt.
Artikel 9 - Strafrechtelijke bevoegdheid
Iedere Verdragsluitende Staat neemt de nodige maatregelen om zijn bevoegdheid vast te stellen teneinde kennis te kunnen nemen van de in dit Verdrag omschreven misdrijven, die zijn gepleegd:op zijn grondgebied of aan boord van een vaartuig of van een luchtvaartuig ingeschreven in bedoelde Staat;
door een van zijn onderdanen of, ingeval bedoelde Staat zulks gepast acht, door de staatlozen die hun gewoonlijke verblijfplaats op zijn grondgebied hebben.
Tevens neemt iedere Verdragsluitende Staat de nodige maatregelen om zijn bevoegdheid vast te stellen teneinde kennis te kunnen nemen van de misdrijven omschreven in de artikelen 2, 3 en 4 van dit Verdrag in de gevallen waarin de vermoedelijke dader zich op zijn grondgebied bevindt en de betrokken Staat hem niet uitlevert aan een van de Staten bedoeld in paragraaf 1 van dit artikel.
Het Verdrag sluit niet uit dat een strafrechtelijke bevoegdheid krachtens de nationale wetgeving wordt uitgeoefend.
Artikel 10 - Hechtenis
Iedere Verdragsluitende Staat op het grondgebied waarvan de vermoedelijke dader van het misdrijf zich bevindt, kan ingeval hij oordeelt dat de omstandigheden zulks verantwoorden, bedoelde persoon overeenkomstig zijn wetgeving in hechtenis nemen of alle andere gepaste maatregelen nemen om de bewaring van die persoon te verzekeren tijdens de termijn nodig om strafvervolging in te stellen of de uitleveringsprocedure aan te vatten. Bedoelde Verdragsluitende Staat stelt onverwijld een vooronderzoek in teneinde de feiten vast te stellen.
Ingeval een Verdragsluitende Staat, overeenkomstig het bepaalde in dit artikel, een persoon in hechtenis heeft genomen of enige andere in paragraaf 1 bedoelde maatregel heeft genomen, stelt hij daarvan onverwijld in kennis, rechtstreeks of door toedoen van de Secretaris-generaal van de Organisatie van de Verenigde Naties:de Verdragsluitende Staat waar het misdrijf is gepleegd;
de Verdragsluitende Staat waartegen het misdrijf of de poging tot misdrijf was gericht;
de Verdragsluitende Staat waarvan de rechtspersoon of de natuurlijke persoon tegen wie het misdrijf of de poging daartoe was gericht de nationaliteit heeft;
de Verdragsluitende Staat waarvan de vermoedelijke dader van het misdrijf de nationaliteit heeft of, indien deze staatloos is, de Verdragsluitende Staat op het grondgebied waarvan hij zijn gewoonlijke verblijfplaats heeft;
iedere andere Verdragsluitende Staat waarvan hij de kennisgeving nuttig acht.
Iedere persoon ten opzichte van wie de in paragraaf 1 van dit Artikel bedoelde maatregelen zijn genomen, heeft het recht:onverwijld vrij verkeer te hebben met de naaste bevoegde vertegenwoordiger van de Staat waarvan hij de nationaliteit heeft of die anderszins gemachtigd is zijn rechten te beschermen of, ingeval het om een staatloze gaat, van de Staat op het grondgebied waarvan hij zijn gewoonlijke verblijfplaats heeft;
bezoek te ontvangen van een vertegenwoordiger van die Staat
De bepalingen van paragraaf 3 van dit Artikel doen geen afbreuk aan het recht van iedere Verdragsluitende Staat die overeenkomstig Artikel 9, paragraaf 1, lid b , zijn bevoegdheid heeft vastgesteld, om het Internationaal Comité van het Rode Kruis te verzoeken vrij verkeer te hebben met de vermoedelijke dader van het misdrijf en hem te bezoeken.
De Staat die het in paragraaf 1 van dit Artikel bedoelde vooronderzoek instelt, deelt de conclusies ervan spoedig mede aan de Staten bedoeld in paragraaf 2 van dit Artikel en waarbij hij hem tevens ervan in kennis stelt of hij zijn bevoegdheid wenst uit te oefenen.
Artikel 11 - Behandeling
Aan iedere persoon tegen wie een vordering is ingesteld wegens een van de misdrijven omschreven in dit Verdrag wordt, in alle stadia van de procedure, een billijke behandeling verzekerd, alsmede alle rechten en waarborgen bepaald in het recht van de betrokken Staat. Er moet rekening worden gehouden met de normen die van toepassing zijn in het internationale recht.
Artikel 12 - Bestraffing van inbreuken
De Verdragsluitende Staat op het grondgebied waarvan de vermoedelijke dader van het misdrijf is ontdekt, moet ingeval hij betrokkene niet uitlevert, zonder uitzondering en ongeacht of het misdrijf al dan niet op zijn grondgebied is gepleegd, de zaak voorleggen aan zijn autoriteiten bevoegd om de strafvordering uit te oefenen volgens een procedure vastgesteld in de wetgeving van die Staat. Die autoriteiten nemen een beslissing in dezelfde omstandigheden als voor ieder ander ernstige misdrijf overeenkomstig de wetgeving van die Staat.
Artikel 13 - Internationale rechtshulp
De Verdragsluitende Staten verlenen elkaar de ruimst mogelijke rechtshulp ter zake van alle strafrechtsplegingen betreffende de misdrijven omschreven in dit Verdrag, daaronder begrepen de overlegging van het bewijsmateriaal waarover zij beschikken en dat noodzakelijk is met het oog op de rechtspleging. In alle gevallen is de uitvoering van een verzoek tot uitlevering onderworpen aan de toepasselijke wet van de aangezochte Staat.
De bepalingen van het eerste lid van dit Artikel doen geen afbreuk aan de verplichtingen inzake rechtshulp omschreven in een ander verdrag.
Artikel 14 - Kennisgeving strafvordering
De Verdragsluitende Staat waar een strafvordering is ingesteld tegen de vermoedelijke dader van het misdrijf, deelt overeenkomstig zijn wetgeving het definitieve resultaat ervan mede aan de Secretaris-generaal van de Organisatie van de Verenigde Naties, die de andere betrokken Staten daarvan in kennis stelt.
Artikel 15 - Uitlevering
De misdrijven omschreven in de artikelen 3, 4 en 5 van dit Verdrag worden in ieder uitleveringsverdrag gesloten tussen Verdragsluitende Staten van rechtswege beschouwd als gevallen welke aanleiding geven tot uitlevering. De Verdragsluitende Staten verbinden zich ertoe die misdrijven te beschouwen als gevallen welke aanleiding geven tot uitlevering in ieder tussen hen te sluiten uitleveringsverdrag.
Indien bij een Verdragsluitende Staat welke uitlevering afhankelijk stelt van het bestaan van een verdrag, een verzoek tot uitlevering wordt ingediend door een andere Verdragsluitende Staat waarmee hij niet door een uitleveringsverdrag is gebonden, kan eerstgenoemde Staat dit Verdrag beschouwen als rechtsgrond voor uitlevering voor wat die misdrijven betreft. Uitlevering is onderworpen aan de andere voorwaarden bepaald in de wetgeving van de aangezochte Staat.
De Verdragsluitende Staten die uitlevering niet onderwerpen aan het bestaan van een verdrag, beschouwen die misdrijven als gevallen voor uitlevering tussen hen, onder de voorwaarden bepaald in de wetgeving van de aangezochte Staat.
Tussen Verdragsluitende Staten worden met het oog op uitlevering misdrijven beschouwd als zijnde gepleegd zowel op de plaats van het misdrijf als op het grondgebied van de Staten die krachtens Artikel 9 van dit verdrag ertoe gehouden zijn hun bevoegdheid vast te stellen.
Artikel 16 - Relatie tot andere internationale verplichtingen
Dit Verdrag tast niet aan:
- de regels inzake de internationale aansprakelijkheid van Staten;
- het recht betreffende gewapende conflicten en het internationaal humanitair recht, daaronder begrepen de bepalingen betreffende het statuut van strijder of van krijgsgevangene.
Artikel 17 - Geschillenregeling
Ieder geschil tussen twee of meer Verdragsluitende Staten betreffende de uitlegging of de toepassing van dit Verdrag dat niet is geregeld door middel van onderhandelingen, wordt op verzoek van een van de Staten onderworpen aan arbitrage. Indien de partijen binnen zes maanden na de datum van het arbitrageverzoek geen akkoord bereiken over de organisatie van de arbitrage, kan een van de partijen het geschil voorleggen aan het Internationale Hof van Justitie door middel van de indiening van een verzoekschrift overeenkomstig het statuut van het Hof.
Iedere Staat kan op het tijdstip van de ondertekening, de bekrachtiging van of de toetreding tot dit Verdrag verklaren dat hij zich niet gebonden beschouwt door het bepaalde in paragraaf 1 van dit artikel. De andere Verdragsluitende Staten zijn door bedoelde bepalingen niet gebonden ten opzichte van een Verdragsluitende Staat die een dergelijk voorbehoud heeft gemaakt.
Iedere Verdragsluitende Staat die overeenkomstig de bepalingen van paragraaf 2 van dit Artikel een voorbehoud heeft gemaakt, kan dat voorbehoud te allen tijde intrekken door een mededeling aan de Secretaris-generaal van de Organisatie van de Verenigde Naties.
Artikel 18 - Ondertekening, bekrachtiging en toetreding
Dit Verdrag staat tot 31 december 1990 voor ondertekening open op de zetel van de Organisatie van de Verenigde Naties te New York.
Dit Verdrag dient te worden bekrachtigd. De akten van bekrachtiging worden nedergelegd bij de Secretaris-generaal van de Organisatie van de Verenigde Naties.
Dit Verdrag staat open voor toetreding door iedere Staat. De akten van toetreding worden nedergelegd bij de Secretaris-generaal van de Organisatie van de Verenigde Naties.
Artikel 19 - Inwerkingtreding
Dit Verdrag treedt in werking op de dertigste dag die volgt op de datum van de nederlegging bij de Secretaris-generaal van de Organisatie van de Verenigde Naties van de tweeëntwintigste akte van bekrachtiging of toetreding.
Voor iedere Staat die het Verdrag bekrachtigt of ertoe toetreedt na de nederlegging van de tweeëntwintigste akte van bekrachtiging of toetreding, treedt het Verdrag in werking op de dertigste dag na de nederlegging door die Staat van zijn akte van bekrachtiging of toetreding.
Artikel 20 - Opzegging
Iedere Verdragsluitende Staat kan dit Verdrag opzeggen door een schriftelijke mededeling aan de Secretaris-generaal van de Organisatie van de Verenigde Naties.
De opzegging wordt van kracht een jaar na de datum van ontvangst van de mededeling door de Secretaris-generaal van de Organisatie van de Verenigde Naties.
Artikel 21 - Authentieke teksten
Het oorspronkelijke exemplaar van dit Verdrag, waarvan de Arabische, de Chinese, de Engelse, de Franse, de Russische en de Spaanse tekst gelijkelijk authentiek zijn, wordt nedergelegd bij de Secretaris-generaal van de Organisatie van de Verenigde Naties.
Ten blijke waarvan de ondergetekenden, daartoe behoorlijk gemachtigd door hun onderscheiden Regeringen, dit Verdrag dat voor ondertekening is opengesteld te New York op 4 december 1989 hebben ondertekend.