"Wie weet heb ik onrechtstreeks wel iemand die ik ken met kanker geholpen"

Het Hard Rock Café op de Grote Markt van Brussel. Dat is één van Kenny’s favoriete Brusselse adresjes. Maar twee keer per maand op maandagavond heeft hij afspraak op een andere plek in de hoofdstad: het donorcentrum van Brussel. Om de twee weken geeft Kenny plasma. “Ik heb een heilige schrik van naalden, maar zolang ik er niet naar moet kijken, kan ik het wel aan (lacht).”

Hij zit ontspannen op het rode donatiebedje, naald in de arm, met een slangetje verbonden aan het plasmatoestel dat ritmisch piept tijdens de afname. Kenny is 31 jaar en werkt als jurist bij de Vlaamse Overheid. “Het donorcentrum ligt op 20 minuten stevig doorwandelen van mijn werk. Gelukkig gaat het hier in het donorcentrum op dit uur altijd heel vlot: ik kan meteen bij de dokter binnen, ze prikken me, ik vul mijn plasmazak en ik pak mijn colaatje en koek.  Het lukt me toch heel vaak om de trein van 17u te halen. Dan is het gemakkelijk, natuurlijk. En makkelijker dan vóór de opening van dit centrum: toen ging ik naar Jette en was ik toch wat langer onderweg.”

Stoere grote broer

Kenny is een sportieveling. Hij loopt elk jaar één marathon, maar "dit jaar ga ik er nog een tweede lopen. Mijn jongere broer van 27 zei dat elke idioot met een beetje basisconditie een marathon kan lopen. Dus nu gaan we samen de marathon van Brussel lopen.”

“Mijn broer was er trouwens ook bij toen ik voor de eerste keer bloed ging geven bij het Rode Kruis. We wandelden op de zeedijk van Nieuwpoort, mijn ouders zaten ergens op een terrasje. Ik zag zo’n grote legertent staan, die blijkbaar van het Rode Kruis was. Ik ben daar samen met mijn broer naar binnen gegaan en heb er voor de eerste keer bloed gegeven. Ik was toen 18 jaar.“

Lessen skippen voor koffiekoeken

Sindsdien is Kenny een trouwe donor. In zijn studententijd in Leuven schakelde hij over op plasmadonaties. “Een vriend zei me dat je in het ziekenhuis van Leuven ook plasma kon geven. We zijn dan eens samen plasma gaan geven en hebben we ook enkele keren bloedplaatjes afgestaan. We skipten soms zelfs een les om plasma te gaan geven. Toen kreeg je nog koffiekoeken na je donatie, dat was als student natuurlijk ook niet oninteressant (lacht).”

“Ondertussen is plasma geven een gewoonte geworden. Ik sta er eigenlijk niet meer bij stil dat dat wel eens “een goeie daad” genoemd wordt. Het voelt even evident als gaan werken. Zó evident dat ik het zelfs tijdens een verlofdag doe en dus eigenlijk niet in Brussel moet zijn. Ik ben blij dat ik me kan inzetten voor een goed doel. En dan kies ik het liefst resoluut voor één organisatie, waar ik me echt voor engageer. Als de lokale vrijwilligers in Opwijk stickers verkopen, zal ik er altijd eentje kopen. En om de twee weken geef ik mijn plasma – dat is het minste wat ik kan doen.”

Plasma van donoren zoals Kenny wordt voor allerlei toepassingen gebruikt. Onder andere patiënten met ernstige stollingsstoornissen of andere bloedziektes zijn ermee geholpen. Net zoals pasgeboren baby’tjes met ernstige geelzucht. “Ik heb ook ergens gelezen dat plasma gebruikt wordt voor medicijnen voor kankerpatiënten. En tja… Dat is zo’n alomtegenwoordige ziekte aan het worden… Wie weet heb ik onrechtstreeks wel iemand die ik ken met kanker geholpen. Dat motiveert me alleen maar meer om het te blijven doen.”

Brusselse vrienden 

Nu Kenny al zo vaak plasma is komen geven, is hij goed gekend in het donorcentrum. “Ik voel me hier heel erg op mijn gemak. ’t Is ook wel fijn dat het personeel zoveel moeite doet om het allemaal aangenaam te maken: het ijsje dat je tijdens de zomermaanden na je donatie krijgt, de babbeltjes tijdens je donatie, … Ankie, één van de verpleegkundigen hier, heeft ooit eens een boek voor mij opzij gelegd, omdat ze weet dat ik graag lees en ze dacht dat ik dat boek echt goed zou vinden... Ze had nog gelijk ook!” Kenny is dus helemaal blij met de strips en het minibibliotheekje in het donorcentrum. En af en toe krijgt hij een extra ijsje, als trouwe klant. “Die extra ‘effort’ van de verpleegkundigen, dat apprecieer ik wel (grinnikt).”